Dinsdagochtend 9.00 uur. Het is mistig, maar de overkant van de kolk is goed te zien, dus we gaan roeien. Oranje petjes op, veiligheidshesjes aan en wegwezen, want we zijn aan de late kant.
Op het Zwarte Water (alsof we het aanvoelden…) meteen met de training begonnen. Voor ons een wherry, iets daar voor een viertje, als een schim zichtbaar in de mist. Het valt mee, zo te zien. Iets voor paal 7 wordt ons door een dubbel, die uit de richting van Hasselt komt, toegeschreeuwd dat er een eindje verderop een boot van Rijkswaterstaat ligt en dat je daar niet verder mag. “Spannend”, zeggen we tegen elkaar, “even kijken wat ze aan het doen zijn”. Klik op lees verder!
Even verderop worden we inderdaad tegengehouden door een boot van Rijkswaterstaat: geen spannend politie-onderzoek, ongeluk of ander interessants, maar: “dames, willen jullie teruggaan naar jullie botenhuis? Het is te mistig en veel te gevaarlijk voor een kano op het water. Heel fijn dat jullie “onze” hesjes aan hebben, maar ook met die dingen is het onverantwoord.” Er volgt een preek over zichtbaarheid op de radar, vergelijkbaar met ganzen, minimaal 500 meter zicht, de volgende keer een (flinke) bekeuring etc. Helemaal terecht. Het is inmiddels ook veel mistiger dan toen we vertrokken. Wij keren, maken onze training op de terugweg af en constateren op de kolk dat de overkant nu onzichtbaar is. Iedereen blijkt teruggestuurd te zijn.
Wat moeten we hier nou mee? De regel “dat je de overkant van de kolk kunt zien” aanscherpen? Het advies van de man van Rijkswaterstaat was: houd het eind van de kolk aan als maatstaf, dat is realistischer. En dan nog kan de mist onderweg verergeren zonder dat je het echt in de gaten hebt. Natuurlijk heeft iedere roeier een eigen verantwoordelijkheid, maar de inschattingen zullen per roeier uiteenlopen. Ik had zelf bijvoorbeeld niet het idee dat we onverantwoord bezig waren. We moeten de komende tijd de discussie maar eens voeren…..!
Mariska Mulder